Vrouwenboek

Vrouwenboek

Bij de boekpresentatie in het Nieuwe Instituut van de nai010-publicatie Vrouwen in architectuur voelde ik hoe het is om te behoren tot een groep die, zoals dat tegenwoordig heet, niet gerepresenteerd wordt. Om ergens te zijn en te beseffen dat je er niet past; er niet bij hoort. En dat was niet omdat ik één van de zeer weinige mannen was in de met zeer veel, vrolijk gestemde vrouwen gevulde zaal. Of dat het gespreksonderwerp ‘vrouwen’ was, terwijl ik me redelijk comfortabel voel om man te zijn, ondanks de wat denigrerende uitlatingen over de mannelijkheid van genderfilosoof Maaike (Radeloze Helden) Meijer op de autoradio onderweg naar de presentatie. Neen, het was vooral omdat ik, als stedebouwkundige, weer eens in de wereld terechtkwam die ‘architectuur’ heet. En die voor vrouwen niet prettig is geweest en dat nog steeds niet is, bleek uit de verschillende verhalen.

Ik herinnerde me toen weer waarom ik, vijftig jaar geleden, halverwege mijn studie tot bouwkundig ingenieur, besloot geen architect te willen worden en niet in de architectuur af te studeren, maar als stedebouwkundige met een ontwerp voor een woonwijk van ruim 100.000 woningen op het Eiland van Dordrecht. Tussen de historische binnenstad en de Biesbosch kon ik een zeer breed scala aan woon- en werkmilieus plannen, dat iedereen de gelegenheid gaf (architect-proof) op zijn/haar/hun manier te wonen en te werken. Ook moest ik denken aan een eigen boekpublicatie over twintigste-eeuwse woningbouw in Londen waarin ik niet alleen geprobeerd had de bijdragen van vrouwelijke ontwerpers en -medewerkers expliciet te vermelden (soms als deel van een collectief, zoals een stedebouwkundig team) maar ook aandacht te geven aan de rol van vrouwen als adviseur, opdrachtgever en/of financier, in plaats van die van stimulerende moeder of liefhebbende en begrijpende echtgenote. En hoe moeilijk het vaak was om informatie te vinden.

Het symposium dat de dag erop volgde moest, net als de publicatie, aanzetten tot ´een nieuwe manier van kijken, onderzoeken en toepassen´. Maar op het symposium was het percentage cis-mannen dat daar kennis van kon nemen niet erg hoog, eerder belachelijk laag. En ook hier werd duidelijk dat in de architectuur, of beter gezegd in de beschrijving en geschiedschrijving ervan, vrouwen vroeger en nog steeds vaak ‘genegeerd, bedrogen en uitgewist’ zijn, zoals Oliver Wainwright in een artikel vijf jaar geleden in de Guardian al aangaf. Waarom je dan zo graag bij die club zou willen horen ontgaat me dan, behalve dat die beroepsgroep er natuurlijk beter aan deed het gemiddelde niveau te verhogen door de talenten van de helft van de bevolking niet langer te negeren, maar te benutten.

Blijkbaar moest dit boek anno nu in Nederland, nota bene meer dan veertig jaar na de verschenen bundel Vrouwendomicilie en mannendominantie, reader over vrouwen, wonen en gebouwde omgeving onder redactie van Sun van Meijel, Marieke Renou, Marijke van Schendelen, Yvonne Vehmeijer en Mieke Verloo (1982) en de afstudeerscriptie uit datzelfde jaar van Ellen van Kessel en Marga Kuperus Vrouwen in de (stede) bouw wat doen jullie nou? Over werk en werkervaringen van vrouwelijke bouwkundig ingenieurs in Nederland toch nog geschreven worden om de gaten in onze boekenkasten te vullen, zoals de uitgever in het voorwoord schrijft.

Vrouwen in Architectuur is het eerste deel in wat een reeks moet worden van ‘een completere geschiedenis’ van de bijdragen van vrouwen (en andere onderbelichte ‘architectonische auteurs’) in de architectuursector. Daarbij worden de begrippen ‘architectuur’ en ‘architect’ behoorlijk opgerekt om ‘vergeten stemmen’ aan het woord te laten, zodat we, meen ik, beter kunnen spreken van onderbelichte bijdragen aan onze leefomgeving in de meest brede zin van het woord: vanaf beleid via ontwerp en realisatie naar analyse en onderzoek. En daarom ook relevant voor stedebouwkundigen en planologen, zeker omdat er op onze werkterreinen nog weinig tot geen Nederlandse publicaties verschenen zijn over deze problematiek.

Aan Jakoba Mulder, met Lotte Stam-Beese de beroemdste ‘vergeten vrouw’ in de stedebouw, is een biografisch hoofdstuk gewijd, als preview op een nog te verschijnen publicatie van Linda Vlassenrood waar ik als stedebouwkundige boekenliefhebber naar uitkijk, want naast een polemisch werk als deze bonte verzamelbundel gaat het uiteindelijk toch om meer afzonderlijke publicaties over die vrouwelijke bijdragen.

De andere biografische schetsen laten jammer genoeg nog geen ten onrechte veronachtzaamde vrouwelijke topontwerpers zien (waar apart boeken over geschreven zouden moeten worden) maar richten zich diametraal tegenover de fixatie op mannelijke ‘masterbuilders’ op het verbreden van het werkveld door onder andere het werk van de Vrouwen Advies Commissies en het werk van de in niet-vakbladen schrijvende tuin- en leefstijlontwerper Elisabeth de Lestrieux (influencer avant la lettre) onder de aandacht te brengen.

Het hoofdstuk over de feministische kunstgalerie Amazone belicht een aantal tentoonstellingen dat in de jaren 80 tijdens de tweede feministische golf werd gehouden over architectonische en stedebouwkundige aspecten en doet verlangen naar een (bij voorkeur omvattend en becommentarieerd) overzicht van architectonische, stedebouwkundige en planologische tentoonstellingen en evenementen in Nederland, waarin de in de bundel besproken onderwerpen en noties aan de orde kwamen. Ook blijf ik hopen op een (eveneens becommentarieerde en naar volledigheid strevende) chronologische bibliografie van in ieder geval de Nederlandse publicitaire productie op dit gebied. Het notenapparaat en de bibliografie van Vrouwen in architectuur is te onevenwichtig en heeft te weinig structuur wanneer je meer wil weten cq lezen.

Het inleidend essay van Erica Smeets-Klokgieters biedt, ondanks dat het al gedeeltelijk bekend is, toch weer een ontluisterend beeld van de barrières en hindernissen waar zelfs professioneel opgeleide vrouwen tegenaan liepen wanneer zij de beroepspraktijk ingingen. Hopelijk wordt haar historisch getinte proefschrift in de te verschijnen handelseditie aangevuld met informatie over de situatie nu en de weg daartoe.

Ook de overige essayistische hoofdstukken, hoewel in eerste instantie architectonisch gericht, behandelen onderwerpen die ook voor onze beroepsuitoefeningen relevant zijn, zoals de bewondering voor het individuele genie, de problematiek van het auteurschap binnen collectieve samenwerkingen en de problemen bij de archivering en geschiedschrijving van (soms langdurige) processen. Naast deze, meer praktische zaken, zijn er de ideologisch getinte (al dan niet ras- en/of de gendergerelateerde) noties over de huidige uitdagingen variërend van de globale klimaatcrisis tot lokale huisvestingsproblemen die zich aandienen en aangepakt moeten worden binnen de domeinen van architectuur, stedebouw en planologie. De vraag in hoeverre vrouwen ‘van nature’ beter geschikt zouden zijn om dit aan te pakken is van minder belang dan de constatering dat we alle capaciteiten nodig hebben om tot een andere manier van werken, ook in de ruimtelijke disciplines, te komen.

Hoewel de wat sombere aanleiding om het boek te maken de uitsluiting van vrouwen was, is het toch een optimistische en inspirerende verzameling van essays en biografische verhalen geworden, aangevuld met een intrigerend beeldkatern. Het kan in ieder geval deze zomer fungeren als vakantie-omnibus (dus ‘voor iedereen’) om door te bladeren, om goed te lezen en na te denken over welke vrouwen (en vrouwelijke aspecten) vergeten dreigen te worden in theorie en praktijk van het bouwen. Maar vooral om je gedachten te laten gaan over welke (stedebouwkundige/planologische) onderwerpen in een volgende publicatie aan de orde zouden moeten komen. Want dat ook onze boekenkasten vol gender-gaten zitten zou zo langzamerhand bekend moeten zijn en aanleiding er wat aan te doen.

Vorige
Vorige

TENSLOTTE

Volgende
Volgende

(Nooit) Meer lezen