Door: Tjerk Ruimschotel
Soms lacht het boekenleven je toe. Had ik in mijn blog van begin maart nog (een beetje mopperig) opgemerkt dat er geen goede analyses of evaluaties waren verschenen van de Amsterdamse stadsontwikkeling na en naar aanleiding van het AUP (het Algemeen Uitbreidingsplan) ,wordt in Amsterdam op 16 maart met een boekpresentatie en een symposium de tentoonstelling Een betere stad geopend. Een initiatief van de Van Eesteren-Fluck & Van Lohuizen Stichting, die stelt: “Hoewel het onderzoek en de gelijktijdig gepresenteerde publicatie ophouden in de jaren ’70, is er voor de tentoonstelling bewust voor gekozen om te laten zien dat de ontwikkeling verder gaat. Dit wordt zichtbaar gemaakt aan de hand van vier thema’s met bijbehoren jaartallen: 1935 ontwerp, 1958 uitvoering, 2000 herstructurering en 2017 herwaardering. Om de kaarten en plattegronden tot leven te brengen, wordt gebruik gemaakt van hoorspellen (sic), korte filmpjes van de sublieme plekken en animaties. De tentoonstelling loopt nog tot 16 juli 2017″.
Zelf heb ik het niet op architectuurtentoonstellingen waarin geprobeerd wordt met decors, attributen, beeld en geluid iets van het verleden terug te halen, maar hier viel het mee, mede door de vele fraaie al dan niet originele ontwerpschetsen en plantekeningen. Alleen de vierde stijlkamer met de herwaardering anno nu is jammer genoeg aan mijn aandacht ontsnapt.
Bij de tentoonstelling hoort het omvangrijk boekwerk De nieuwe grachtengordel, de realisatie van het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (Thoth 2017)onder redactie van Marinke Steenhuis. Omdat we Marinke kennen als de auteur van de voorbeeldige biografische dissertatie, volgens Len de Klerk bijna een Verhagiografie, over Pieter Verhagen (1882-1950) Stedenbouw in het landschap (2007) waren de verwachtingen, dat wil zeggen de mijne hoog gespannen
…Dat nu een intelligente verbouwing van dat ook verguisde en bijna ook gesloopte bijlmercomplex Kleiburg tot klusflats de Mies van de Rohe architectuurprijs van de Europese Unie heeft gewonnen bewijst dat succesvolle stedebouw (en volkshuisvesting) uiteindelijk een zaak van lange adem is…
Overigens had de BNSP ooit een Verhagenprijs voor de beste stedenbouwkundige afstudeerder. Misschien iets om te her- introduceren? Maar ik heb het boek dat tot 17 juni € 39,90 kost (daarna een tientje duurder) toch niet gekocht. Vooral omdat ik de vuistdikke publicatie niet meer relevant vond voor mijn eigen stedebouwkundige situatie en ik niet goed begreep wat die nauwgezette reconstructie van de ontwerp-, besluitvormings- en bouwprocessen bijdroeg aan een cq mijn beter begrip over de kwaliteiten van dat iconische plan in de decennia na de realisatie en de betekenis ervan voor de situatie nu. Dus niet omdat ik mijn vrouw beloofd had geen Amsterdam-boeken meer te kopen, want in plaats daarvan schafte ik wel twee werken aan waarin een poging werd gedaan het AUP te relateren aan de geschiedenis van dit stadsdeel en aan het leven van de mensen die er wonen, werken en recreëren; met het verkeer als ‘afstand overwinnend element’ ertussendoor.
Om te beginnen Nieuw-West: parkstad of stadswijk; De vernieuwing van de Westelijke Tuinsteden Amsterdam (trancity*valiz, 2016) van Ivan Nio, Arnold Reijndorp, Wouter Veldhuis, Anita Blom en Hein Coumou. De eerste drie verzorgden in 2008 de Atlas Westelijke Tuinsteden Amsterdam; De geplande en de geleefde stad, eveneens bij trancity verschenen. Beide publicaties doen, volgens eigen zeggen, verslag van brede en diepgravende studies naar de het gebruik en de betekenis van de voorzieningen en openbare ruimten voor verschillende groepen bewoners. En naar de effecten van de stedelijke vernieuwing op die geplande en geleefde stad. Hoe zijn de bestaande kwaliteiten gebruikt bij die stedelijke vernieuwing. Zelf vind ik het jammer dat de beloofde analyse van de (her)waardering van de Westelijke Tuinsteden vanuit een cultuurhistorisch perspectief beperkt blijft tot een soort Monumenten-Inventarisatie-Project, maar beide publicaties horen op een ieders nachtkastje als voorbeelden van actuele en betekenisvolle stadsobservatie.
Tegelijk met dit wetenschappelijk werk kocht ik ook Amsterdam Nieuw-West; de geschiedenis van de Westelijke Tuinsteden (Uitgeverij René de Milliano, 2010), dat ondanks zijn saai-zakelijke titel een bonte stroom van verhalen en wetenswaardigheden over de lezer uitstort. De informatiedichtheid is zeer hoog en met gemiddeld drie foto’s per pagina heeft het iets van een leeggeschudde kaartenbak van een lokale archivaris, vermengt met oude familiefoto’s en gemeentelijke informatiemateriaal. De auteur (Ton Heijdra, sociaal geograaf) begint de geschiedenis van dit gebied met de dorpen Osdorp en Sloten in de Middeleeuwen en laat zien dat in de geplande stad niet alleen aantallen mensen gehuisvest waren, maar dat er vooral personen woonden, zelfs persoonlijkheden als Wim Kok, Wim Polak, Roel de Wit, Willy en dochter Willeke Alberti, Ronnie Tober en Fong Leng.
Ik denk dat dit soort semi-amateuristische, bijna overenthousiaste stadsbeschrijvingen heel waardevol zijn als aanvulling op de officiële canonieke werken. Zo staan naast de vijf elk 6 cm dikke banden van de vierdelige tussen 2004 en 2007 bij de SUN verschenen Geschiedenis van Amsterdam ook enkele meer politiek-journalistiek getinte publicaties, zoals Amsterdam als emancipatiemachine van Leo Platvoet en Maarten van Poelgeest (2005) en een rijtje literair-topografische boeken, zoals de zesde, uitgebreide, druk uit 2008 van Zo dicht bij Amsterdam van Jan Donkers met foto’s van Kors van Bennekom over Amsterdam-Noord.
En nu is dan ook de literaire of verhalende journalistiek de stedebouwkundig-planologische geschiedschrijving van Amsterdam binnengedrongen via Daan Dekkers: De betonnen droom; De biografie van de Bijlmer en zijn eigenzinnige bouwmeester, uitgever Thomas Rap, 2016 en tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten en de EFL-stichting
Het boek gebruikt de eigenschappen van de New Journalism die Tom (From Bauhaus to Our House) Wolfe ooit, een halve eeuw geleden, beschreef: plaatsbeschrijvingen, dialogen, beschrijvingen door de ogen van een ander dan de auteur, veel persoonlijke details zoals vrienden, familie, bezittingen, gedrag en die we kennen van de werken van Annejet van der Zijl, Frank Westerman en anderen.
Daan Dekker begint zijn biografie met de (waarschijnlijk als symbool voor het lot van de Bijlmer bedoelde) dood van Siegfried Nassuth (die eigenzinnig ontwerper). Daarna volgen verslagen van de tochten van Daan (in het voetspoor van Siegfried) naar de top van de vulkaan Gunung Salak op Java en naar Thailand en Birma om de plekken van een tiental Jappenkampen waar Nassuth ooit verbleef te bezoeken. Het boek springt heen en weer in ruimte en tijd en is afwisselend beschrijvend, beschouwend, informatief en ik-perspectivisch. Vlot geschreven worden we via flarden officiële planbeschrijvingen, anekdotische verhalen van betrokkenen en reconstructies van intieme en persoonlijke gebeurtenissen ingevoerd in de manier waarop de Bijlmer tot stand kwam en hoe het daarna met het geesteskind van Nassuth verging en met Nassuth zelf.
…Zelf heb ik het niet op architectuurtentoonstellingen waarin geprobeerd wordt met decors, attributen, beeld en geluid iets van het verleden terug te halen, maar hier viel het mee, mede door de vele fraaie al dan niet originele ontwerpschetsen en plantekeningen…
Maar ook horen we, geheel in de stijl van de narratieve beschrijving, hoe het met Dekker is vergaan wanneer hij zich verdiept in de Bijlmer en zijn bouwmeester. Soms staat Daan de lezer in de weg en belemmert hij een goed zicht op het onderwerp van het boek. Het is mij bijvoorbeeld niet helemaal duidelijk wat zijn avontuurlijk reis naar Azië heeft opgeleverd om Nassuth en/of de Bijlmer beter te begrijpen. Tegelijkertijd blijft Dekker royaal in het verspreiden van alle informatie die hij in zijn vele gesprekken en studies heeft vergaard en zou het boek wellicht kunnen bijdragen aan een wat meer positieve beoordeling van deze, volgens velen, ‘planningsramp’. Voor zover bijlmer-bashers ooit dit boek gaan lezen. Maar een liefdevolle beschrijving van de persoonlijke betrokkenheid van een ambtelijk professional bij zijn werk is het wel. Dat nu een intelligente verbouwing van dat ook verguisde en bijna ook gesloopte bijlmercomplex Kleiburg tot klusflats de Mies van de Rohe architectuurprijs van de Europese Unie heeft gewonnen bewijst dat succesvolle stedebouw (en volkshuisvesting) uiteindelijk een zaak van lange adem is.
…Zelf vind ik het jammer dat de beloofde analyse van de (her)waardering van de Westelijke Tuinsteden vanuit een cultuurhistorisch perspectief beperkt blijft tot een soort Monumenten-Inventarisatie-Project, maar beide publicaties horen op een ieders nachtkastje als voorbeelden van actuele en betekenisvolle stadsobservatie…
Misschien dat Nassuth dat ook gevonden zou hebben en daar gelukkiger mee zou zijn geweest dan het ontvangen van de oeuvreprijs 1998 van de stichting fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst, ter gelegenheid waarvan Mariëtte van Stralen de publicatie oeuvreprijs 1998 van de stichting fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst schreef. Per slot zei Nassuth naar aanleiding van die prijs: “ … dat een stedebouwkundig plan nooit als ‘af’ kan worden beschouwd. Het bevindt zich steeds in een toestand van – vaak turbulente – overgang. Wat zo’n plan wel kan doen is voorwaarden scheppen die de overgangen zoveel mogelijk in overeenstemming met de gevoelens en realiseerbare wensen van groepen in de samenleving mogelijk maken.”