De omgevallen boekenkast: You Jane

Al enige tijd en sinds kort steeds meer verbaas ik me over (en irriteer ik me aan) de af en toe weer terugkomende populariteit van het soms al 60 jaar oude werk van de journaliste Jane Jacobs (1916-2006). Voor een deel is die terugkeer onbegrijpelijk want zelfs bewonderaars moeten toegeven dat “a number of her economic observations, interpretations and proposals either factually wrong, questionable and/or probably ill-advised…” zijn. Voor een deel is die voortdurende populariteit ook wel begrijpelijk want haar geschriften bleken (tot haar eigen genoegen) zowel inspirerend te kunnen zijn voor lichtzinnig links als rabiaat rechts. Ongeveer op dezelfde manier als de Bijbel de bron kon zijn voor de bevrijdingstheologie uit de jaren zestig als de rechtvaardiging voor radicale orthodoxie van alle tijden. Ook leverden de aanbevelingen van Jacobs de basis voor architectonisch-stedebouwkundige ontwikkelingen, zoals het romantisch-nostalgische Seaside in Florida, icoon van het New Urbanism, vereeuwigd (en terecht geridiculiseerd) in de film The Truman Story, die volstrekt diametraal staan tegenover de door haar geïdealiseerde grootstedelijke context. Net als andere heiligverklaarden heeft Jane een naamdag die door Toronto vastgelegd was op haar geboortedag 4 mei. Ik weet ook niet meer zeker of die Jane Jacobs Day nog jaarlijks gevierd worden of een eenmalige gebeurtenis was, zoals die in New York op 28 juni 2006, dik drie maanden na haar sterfdag.

Ooit (begin jaren zeventig) was ik gecharmeerd geraakt door Jane Jacobs positief geformuleerde pleidooi voor de binnenstad als gemengd woon-, werk- en leefgebied in tegenstelling tot de city-vorming uit die tijd die leidde tot een verminderde woonfunctie van het centrum ten gunste van meer economische functies. Haar essay “Downtown is for People” was opgenomen in een in 1958 verschenen bundel The Exploding Metropolis: a study of the assault on Urbanism and how our Cities can resist it (by The Editors of Fortune) en leverde haar een beurs op van de Rockefeller Foundation om hier verder aan te werken. Ruim twee jaar later publiceerde zij haar Death and life of Great American Cities door sommige jacobijnen liefkozend afgekort tot het freudiaans aandoend duo  ‘Death and Life’. Het werk is vooral een kritiek op de stadsvernieuwing van de jaren vijftig in de 20ste eeuw in een paar grote steden in de USA en een bewondering voor het ogenschijnlijk perfect functionerende stedelijke leven in een aantal buurten in diezelfde steden, met name haar woonbuurtje (The Village) in New York. En ze kwam met enkele aanbevelingen voor een levendige en succesvolle straat, wat zou leiden tot levendige en succesvolle steden.

Hier begon ik al te twijfelen, want het is duidelijk dat, hoezeer ik zelf ook het stedelijke wonen (in een urban village) waardeerde, er vele andere woon- en leefvormen zijn, variërend van volstrekt autarkisch leven in de wildernis (of in de Biesbosch zoals ik in mijn afstudeerplan voor het Eiland van Dordrecht voorstelde) tot tijdelijk wonen in een hotelachtige setting, al dan niet vrijwillig als toerist of op de vlucht.  Hoewel ze steeds wordt opgevoerd als iemand die (blijkbaar anders dan professionele plannenmakers) onbevangen kon kijken, goed kon observeren en zo kon waarnemen wat de echte werkelijkheid was, keek Jane Jacobs volgens mij helemaal niet goed rond, want ze was in het geheel niet geïnteresseerd in de verschillende manieren waarop mensen hun urbane, sub-urbane of rurale leefomgeving vormgaven. Ze verafschuwde de buitenwijk en verheerlijkte het grootstedelijk leven en vond dat iedereen zo moest (kunnen) leven. Een standpunt dat ik nogal vond lijken op de, terecht bekritiseerde, top-down benadering van de toenmalige stadsontwikkeling. Ook ergerde ik me (als stedebouwkundige) aan haar karikaturale beschrijving van ons werk en de opleidingen daarvoor en ik vond het nogal demagogisch hoe ze een aantal grondleggers van ons vak wegzette – ik vermoed vooral op basis van een samenvatting van hun werk in het boek van Charles Haar Land-Use Planning: A casebook on the Use, Misuse and Re-use of Urban Land uit 1959.

Maar overtuigd dat zo ongeveer alle gevestigde experts op vrijwel alle vakgebieden het bij het verkeerde eind hadden schreef Jacobs The Economy of Cities (1969) waarin ze de Cities First (and Rural Development Later) theorie verkondigde, waarin ze betoogde dat landbouw pas ontstond nadat in ‘steden’ de behoefte daaraan was geformuleerd, iets wat ik toen als dwarsdenkende young professional aantrekkelijk vond, maar dat sindsdien (maar eigenlijk ook daarvoor) gewoon flauwekul is gebleken. Na deze prioritering van de stad in de geschiedenis schreef ze in 1984 Cities and the Wealth of Nations, waarin het primaat van steden voor de nationale economie wordt beschreven. Wederom een publicatie om haar geloof in de stad als een soort autonoom scheppend wezen te onderbouwen en uit te dragen.

Ondertussen was ik afgehaakt. Niet gehinderd door enige bescheidenheid schreef zij op een leeftijd dat de meesten van ons het rustiger aan zouden moeten gaan doen Systems of Survival (1992) over de ethische aspecten van handel en politiek en in 2000 The Nature of Economies, waarin ze op haar manier parallellen trok tussen de ontwikkeling van biologische en economische systemen. In 2004 publiceerde ze haar laatste boek:  Dark Age Ahead, een sombere waarschuwing voor het verval in onze samenleving. Alsof dat nog niet genoeg was werkte ze tot haar dood in 2006 (een week voor ze 90 zou worden) aan twee nogal ambitieus lijkende publicaties, met als veelzeggende werktitels  A Short Biography of the Human Race en Uncovering the Economy .

Op zich zouden we deze literaire carrière kunnen afdoen als de steeds ongeremdere en megalomanere productie van iemand die op een bepaald moment een zeer waardevolle bijdrage leverde aan een verbreding van het denken over de stad, stadontwikkeling, stedebouwkunde en planologie, daarna haar eigen weg insloeg en steeds meer afstand nam van de mainstream wetenschap en reguliere planningspraktijken. Toch blijft Jane tot op heden bewonderd en zelfs bewierookt worden. Zelfs zijn er (soms hooggeleerde) vak- en beroepsgenoten van ons die zich niet alleen schatplichtig aan haar voelen, maar ook actief het (mijns inziens nogal gedateerde en dubieuze) gedachtegoed van Jacobs propageren. Bijvoorbeeld over ‘de stad’ als een zelfsturend organisme, waar overheid en planners vanaf zou moeten blijven. Zelfs als metafoor is dit, nog afgezien van het ongedefinieerde begrip ‘stad’, op zijn minst naïef en in ieder geval gevaarlijk verhullend.

De stad (of welke andere fysiek-ruimtelijke constructie) is het wankel resultaat in ruimte en tijd van een groot aantal complexe investeringsbeslissingen (om er al dan niet geld, energie en tijd in te steken) binnen eveneens complexe reguleringsstelsels (wet- en regelgeving, subsidie, dwang, geweld) in het recente en verder weggelegen verleden. Die vroegere beslissingen zijn, net als de evaluatie van het resultaat ervan in het heden en de verwachtingen over de toekomst ervan, menselijke activiteiten die, gewoon (weliswaar niet zonder enige moeite) te achterhalen zijn. Het functioneren van mensen in de gebouwde omgeving is in ieder geval geen uitbarsting van ‘spontane generatie’, van leven ontstaan uit een de dode materie van een stad. Dat denken of zeggen is als geloven dat de informatie op je beeldscherm vanzelf uit dat beeldscherm opduikt. Het is niet ongebruikelijk voor Janes apologeten (niet zelden in overheidsdienst) om gedachteloos te blijven herhalen dat planners (in een ivoren kantoortoren achter hun bureau of tekentafel) meer kwaad dan goed doen en dat ‘de overheid’ eigenlijk niet nodig is omdat ‘de burger’ niet alleen een blijkbaar onbetwistbare ervaringsdeskundige is maar ook kan vertrouwen op ‘de eigen vitaliteit van  de stad’ en zijn/haar/hun eigen regenererend vermogen.

In 2009 verscheen voor het eerst een Nederlandse vertaling van Death and Life: Dood en leven van grote Amerikaanse steden, met een nawoord van Simon Franke en Gert-Jan Hospers die ook de samenstellers waren van de gelijktijdig verschenen bundel De levende stad; over de hedendaagse betekenis van Jane Jacobs. Behalve dat die betekenis slechts af en toe expliciet gemaakt wordt mis ik in deze verzameling toch wel erg losse stukken een scherpere analyse van haar gedachtegoed en van de actuele relevantie ervan in Nederland. En weer worden we het publicistisch bos ingestuurd met een willekeurige verzameling literatuur. Juist hier had een goed en beredeneerd overzicht van de verschillende boeken van en over Jane Jacobs en over de door haar aangedragen theoretische noties de lezer verder geholpen. Verder had ik verwacht dat ook deze pleitbezorgers van de stedelijke en/of stedebouwkundig-planologische denkbeelden van Jane Jacobs zouden komen met een catalogus van concrete voorbeelden van succesvolle, diverse, levendige Jacobiaanse straten, buurten, wijken en steden in Nederland, Europa en de USA die we zouden kunnen gaan bekijken om met eigen ogen te zien hoe het ‘sidewalk-ballet’ er 24/7 plaatsvindt. Dat dat ook in deze publicatie niet gebeurd is past in de trend om vooral verbaal het gelijk van Jane Jacobs aan te tonen, maar niet in de werkelijkheid van alledag. De locaties van het werk van de vaak met haar in één adem genoemde Robert Moses zijn daarentegen meestal aangegeven op kaartjes van New York en ommeland in publicaties over hem. Hoe we dat werk waarderen is een andere zaak, maar we kunnen in ieder geval zelf en met eigen ogen gaan kijken of het functioneert, tenminste als we de wachtrijen op Schiphol en onze vliegschaamte kunnen overwinnen. Misschien is het toch beter om te wachten op een papieren of digitaal overzicht van plekken waar we kunnen zien dat Jacobs receptuur heeft gewerkt en de aanpak van Moses niet. Of omgekeerd.

Vorige
Vorige

De omgevallen boekenkast: Ogen